Aangezien alle vlakken van het model dezelfde dikte hebben, zou het voldoende zijn om één diktetype te gebruiken. Toch moeten er twee soorten worden gedefinieerd: één voor de platen en één voor de muren. Dit maakt het eenvoudiger om bijvoorbeeld de dikte van platen of wanden globaal aan te passen als dat nodig is voor het ontwerp. Bovendien kan het handig zijn bij het controleren van de resultaten.
Dubbelklik op het onderdeel ‘Diktes‘ in de navigator (zie de afbeelding Navigator – Gegevens).
Zorg ervoor dat C30/37 is ingesteld. Voer vervolgens 200 [mm] in om de dikte te definiëren (1). In het gebied ‘Commentaar’ kunt u ‘vloeren’ invoeren om het diktetype (2) te labelen.
Om verder te gaan, klikt u op de knop [Nieuw] in de linkerbenedenhoek van het dialoogvenster (3).
Zorg ervoor dat C30/37 is ingesteld voor het materiaal. Voer vervolgens opnieuw 200 [mm] in. Voer voor het tweede type ‘Wanden’ in het gebied ‘Commentaar’ in.
Klik op [Oké] om de gegevens te bewaren.
Alle basistypen van de objecten zijn nu gedefinieerd. In de volgende stappen kunnen de geometrische objecten van het model worden gemaakt.